
Schiermonnikoog ligt, bij wijze van spreken, om de hoek. Bij eb is het eiland zelfs te bereiken met een paar uur wadlopen. Avontuurlijker dan dat zal het niet worden.
Een reisverslag van Ton Schevan
Toch blijkt het niet altijd zo eenvoudig om er te komen.
Het was in het jaar 1987. Dat is totaal onbelangrijk, behalve dat in die oertijd smartphones en routeplanners nog wel even op een toffe uitvinder zouden moeten wachten. Na twee weken kamperen op Schiermonnikoog, samen met mijn broer, zat de vakantie er alweer op, in elk geval voor mijn broer die weer aan het werk moest. Ikzelf besloot nog een paar dagen te blijven om van het bijzonder mooie weer te profiteren. Aangezien mijn broer niet over eigen vervoer beschikte moest een simpel maar doeltreffend reisplan opgesteld worden.
| Vanaf | Naar | Hoe / Wie / Wat | Opmerking |
|---|---|---|---|
| camping | veerdam | 2 fiets, 2 personen | het betreft huurfietsen |
| veerdam | Lauwersoog – haven | 1 veerboot, ? personen | andere passagiers mogen ook mee |
| Lauwersoog | Groningen | 1 auto, 2 personen | het betreft eigen auto |
| Groningen | Groningen | lunch bij familie, 8 personen | broer reist morgen zelfstandig verder |
| Groningen | Lauwersoog | 1 auto, 1 persoon | auto nog steeds eigendom |
| Lauwersoog – haven | Schiermonnikoog | 1 veerboot, ? personen | opgelet! op zondag gaat laatste boot om 17.30uur |
| veerdam | dorp | 2 fiets, 1 persoon | is te doen (maar mag vast niet met huurfiets) |
| dorp | fietsverhuurder | 2 -> 1 fiets, 1 persoon | 1x huurfiets inleveren |
| fietsverhuurder | camping | 1 fiets, 1 persoon | eitje |
| camping | strand | 1 fiets, 1 persoon, 1 boek | lekker liggen lezen, af en toe een duik in zee |
Simpel, recht toe, recht an, niet omkijken. Kan niks fout mee gaan, zolang men de juiste volgorde maar aanhoudt en de aanwijzingen niet negeert. Hier volgt het (licht gedramatiseerde) verslag van hoe het toch fout kan gaan.
Het schema begon tijdens punt 5 haperingen te vertonen.
Gezelligheid kent geen tijd. Ik vertrok daardoor wat later richting Lauwersoog dan verstandig was en werd hiervoor meteen afgestraft; het was drukker op de weg dan verwacht (wat natuurlijk voorspelbaar was met mooi weer op een zondag), ik moest tanken (iets waar het schema niet in had voorzien) en had moeite bij Lauwersoog een parkeerplekje te vinden (gewoon domme pech) zodat ik, alles bij elkaar, net op tijd was om de veerboot onbekommerd de Waddenzee op te zien varen. Zonder mij.
De boot gemist. Shit. Nu kwam ook genadeloos de zwakte van het fraaie schema aan het licht. Er was geen Plan B.
Daar stond ik dan. Op een verlaten kade, krijsende meeuwen boven mijn hoofd en een veerboot die uit het zicht verdween. Maar ik was niet helemaal alleen. Er kwam een stelletje naast mij staan. Zij hadden een uitdrukking op hun gezicht die waarschijnlijke erg veel op die van mij leek.
“Gaat er straks nog een boot?” vroegen ze.
“Nee,” zei ik, “Dit was de laatste boot vandaag.”
“Shit,” zei het meisje.
Precies.
Wat nu te doen? Ik zou terug kunnen rijden naar mijn familie, om daar (heel schaapachtig) een nachtje op de bank door te brengen (opschuiven, broer). Geen aanlokkelijke optie. Helemaal naar huis rijden zou ook nog kunnen, maar had ik mijn huissleutel op zak? Niet, dus.
Ondertussen stond het stelletje ook de opties op hun vingers na te lopen. Ik meende het woord ‘liften’ op te vangen, tussen het gekrijs van de meeuwen door, maar bij ‘liften’ denk je aan auto’s. Toch?
Het stel wendde zich weer tot mij. “We hebben een idee, Doe je mee?”
“Wat voor idee?”
“We gaan proberen een lift naar Schiermonnikoog te krijgen.”
“Een lift?” vroeg ik onnozel. Hadden de eilanders soms even tussendoor een tunnel aangelegd?
“Hierachter ligt de sluis voor de pleziervaart. We willen kijken of er ook boten zijn die vanavond nog naar Schiermonnikoog varen. We vragen gewoon of we mee mogen.”
We vragen gewoon of we…
Hoe ‘gewoon’ was dat? Ikzelf zou nooit op het idee gekomen zijn of daarvoor de stoute schoenen van stal gehaald hebben. Aan de andere kant, auto of boot, is er werkelijk verschil als je het over ‘liften’ hebt? Toch zie je verdraaid weinig mensen met het bekende liftgebaar op rivierdijken staan.
Met z’n drieën liepen we vanaf de haven naar de brug om vandaar een blik in de sluis te kunnen werpen. We hadden mazzel, in zoverre dat er een stuk of 5 boten lagen te schutten, met de boeg in de juiste richting.
We daalden de trappen af naar de eigenlijke sluiskade en gingen de bootjes langs.
“Nee hoor, daar begin ik niet aan!”
“Nee, sorry, ik ga een andere kant op.”
“Liften? Loop heen, zeg!”
In die tijd kreeg je niet meteen scheldwoorden en doodsbedreigingen naar je hoofd.
We kwamen bij de laatste in het rijtje. Een zeilboot van ongeveer vijf meter, compleet met kajuit. Ik had wat twijfels of de boot wel ‘Wadden-zeewaardig’ was, maar op een rustige zomerdag moest dat toch geen probleem zijn… in tijden van nood. Het geval werd bemand door een jongeman die geld rook en bereid was ons voor tien gulden per persoon als ballast mee te laten varen.
Tien gulden? Wie vroeg er nou geld van een lifter? En waarvoor? Slijtage aan de zeilen? Belasting voor pratende ballast? Maar, zo werd beargumenteerd, de veerboot kost ook zoiets en is een zeiltochtje op de Waddenzee niet een tientje waard?
Tja, dacht ik nog in mijn onschuld, misschien ook wel. En als het de laatste mogelijkheid is…
We stapten aan boord. Het stel met een paar tassen en ik met één autosleuteltje, twee fietssleuteltjes en een portemonnee waarvan de inhoud nu in de zak van Bootsman was verdwenen.
De sluisdeuren gingen open en langzaam tuften we op de hulpmotor de haven door en de Waddenzee op. Op het land had een licht, zwoel briesje gestaan, maar eenmaal op het open water werd de wind krachtiger. En koeler. Mijn T-shirt bood weinig weerstand tegen de watergekoelde wind. Maar goed, met een uurtje of zo zouden we wel aan de overkant zijn en zolang hield ik dat wel uit.
“Nou,” zei Bootsman, “Het is bijna laagwater en de kiel van mijn zeilboot steekt redelijk diep. We komen de jachthaven van Schiermonnikoog alleen in tijdens de paar uur rond hoogwater.”
“En hoe laat is dat ongeveer?” vroegen we gealarmeerd.
“Hoogwater, bedoel je? Nou, over een uur of zes. Na middernacht.”
De wind trok aan en ik liet mij wat dieper in de beschutting van de kuip wegzakken.
“Nee, nee!” riep Bootsman. “Je moet aan loefzijde op het boord gaan zitten. Dat zeilt beter.”
We gingen als een speer over het water, ik verbeet de bibbers en genoot eigenlijk wel van het zeilen. Bootsman had kort tevoren een heuse dieptemeter aangeschaft (en kon daarom kennelijk wel wat geld gebruiken) en demonstreerde met trots zijn nieuwste speeltje. Matig geïnteresseerd volgden wij het rijzen en dalen van de zeebodem.
Afgezien van de wind was het mooi weer. Het zicht was helder en de wadden blonken in het zonlicht. In de verte stak Schiermonnikoog als een fata morgana boven het geschitter uit.

Spoedig kwamen wij aan bij Engelsmanplaat, een zandplaat zo’n beetje gelegen tussen Ameland en Schiermonnikoog, waar wij voor anker gingen om op hoogwater te wachten. Dankbaar dook ik de relatieve beschutting van de kajuit in. De kajuit bleek een kookstel rijk te zijn en verder was er ook nog een blik soep, zodat we gelukkig iets warms binnen kregen.
Ook was er nog een rolletje pepermunt aan boord. Nova Zembla was naar verluid stukken erger geweest, dus niemand beklaagde zich.
Intussen begon het echt fris te worden, hetgeen meestal direct gevolgen heeft voor de omvang van mijn blaas. Een toilet was er niet aan boord, behalve een voorziening welke uitsluitend bedoeld was voor het niet blaas-gerelateerde werk of voor dames. Tot die groep behoorde ik niet, dus noodgedwongen werd mijn water ongezuiverd de Waddenzee in geloosd.
Om een uur of negen werd besloten onze reis te vervolgen. Het anker werd gelicht en hoopvol koersten we oostwaarts, richting de haven en warmte. Bonkend op onrustige golven, asynchroon met mijn klapperende tanden, kruisten we het Westgat en zo verder onderlangs de Waddendijk van het eiland tot wij in het zicht van de haven kwamen. Welk aanzicht geleidelijk door de invallende duisternis aan ons blik onttrokken werd.
De zee, zelfs de Waddenzee, is ongelukkigerwijs onverlicht. Dit kan zeer problematisch zijn. En voor verbetering vatbaar.
Officiële vaargeulen worden aangegeven door boeien met een groen of met een rood licht, net zoals vaartuigen. De houten staken die de kronkelige vaargeul naar de jachthaven van Schiermonnikoog aangeven zijn niet met lichtjes uitgerust, ook niet met fakkels, toortsen of andersoortig vuur. Ze hadden er net zo goed niet kunnen staan.
“Er moeten hier ergens staken staan die de vaargeul aangeven,” beweerde Bootsman.
Vanwaar we lagen te dobberen was het haventje nog vaag te zien, knus onder aan de dijk, met diverse afgemeerde boten waarop inmiddels de lichten ontstoken waren en met masttoppen die telkens even oplichtten wanneer het licht van de vuurtoren over de dijk zwiepte. Tussen ons en het haventje klotste tweehonderd meter donker en leeg water. Leeg, op onzichtbare staken na. Ergens voor ons kronkelde een onzichtbare vaargeul, zich verheugend in een sessie verstoppertje spelen.
Er zat niets anders op dan maar ‘op de tast’ proberen die geul te vinden. Dat kwam er op neer dat we voorzichtig richting de dijk tuften met behulp van de hulpmotor, totdat de kiel vastliep in het slib van de bodem. Daarna los wrikken en een stukje verderop opnieuw proberen.
De klok tikte door. Middernacht kwam en middernacht ging.
De vermaledijde vaargeul was niet te vinden. De dieptemeter gaf behulpzaam negatieve dieptes aan en de temperatuur was, naar mijn gevoel, inmiddels ook naar de negatieve kant van de schaal afgedaald. Uiteraard moest ik (als enige, kennelijk) weer hoognodig ongezuiverd water lozen. Diep bedroefd hielp ik de Waddenzee verder naar de ondergang.
Terwijl ik daar stond, op het boord met mijn schouders leunend tegen de stagen van de mast om mijn handen vrij te hebben voor het richtwerk, staarde ik wat voor mij uit over het water en meende ineens in het licht van de vuurtoren iets te zien glimmen.
“Daar! Ik zie een staak,” riep ik opgewonden, het richtwerk even verwaarlozend.
“Eentje maar?” vroeg Bootsman. “Ligt de geul nu rechts of links van die staak?”
We kozen de verkeerde kant. Maar waarschijnlijk maakte het allemaal niets uit, we staken gewoon te diep en mogelijk hadden we een cruciale kronkel in de geul gemist. In wanhoop werd met behulp van veel schommelen, ballastverplaatsing en een pikhaak nog moeizaam enkele meters gewonnen. Totdat wij, moegestreden en met de haven in zicht (figuurlijk gesproken), moesten vaststellen dat we nu toch echt ‘gestrand’ waren. Of is dat ‘gebaggerd’? Hoogwater had ons tijden geleden al aan ons lot over gelaten.
“Hoe laat is het nu,” vroeg iemand troosteloos.
“Twee uur, ongeveer. Is dat te laat om alsnog om hulp te roepen?”
“We zijn er bijna. Is het misschien een idee om overboord te springen en het laatste eindje gewoon te zwemmen?”
Ik keek eens naar het water dat donker en kil om het bootje klotste. Ik was nu al uren achtereen in een oncontroleerbare bibbertoestand, maar het water zou misschien juist warm aanvoelen. Ja, totdat je daarna met je natte kleren over de dijk naar de veerdam moet sjokken om de fietsen op te halen (terug op Schema!) En dan, koud én nat, fietsend naar de camping. Idee afgekeurd.
En dus werd besloten om vol in te zetten op Hulpgeroep. Hoe vernederend kan een zomerse dag eindigen. Gelukkig bleken er nog mensen wakker op een van de geparkeerde boten in de haven, die ook nog eens, na wat heen en weer geroep, bereid waren ons met een roeibootje op te pikken. Geheel gratis!
Nadat de eerste persoon naar de roeiboot was overgestapt kwam plotseling de kiel vrij en dreef de zeilboot verder moeiteloos naar de steiger.
We hadden er ruim acht uur over gedaan en het kostte een tientje, maar we waren dan toch op Schiermonnikoog. Het stelletje liep verder naar het dorp, in de hoop dat de deur van het hotel niet potdicht zat, en ik sjokte in de duisternis over de dijk naar de veerdam, op jacht naar mijn twee fietsen. En Bootsman deed, naar ik aannam, bootmanse dingen (zoals bijvoorbeeld uitrekenen hoeveel hij aan het tochtje had overgehouden.)
Het was drie uur in de nacht voor ik eindelijk, onbeheerst rillend, kon afzakken naar het diepste end van mijn slaapzak. Die bleek overigens niet warmer dan het boveneinde.
Het laatste puntje op het Schema onderging nog een last-minute wijziging. Ik ging wel lezen – “Schipbreuk in de Poolzee” van Hammond Innis – maar niet op het strand.
Misschien gaan er nog steeds verhalen rond over dat vreemde figuur die voor zijn tent lag te lezen, in een slaapzak met twee truien aan, maar de bladzijden niet kon omslaan vanwege het bibberen.