
II – Over ondoordachte plannen en het onverwachte gevolg
door Ton Schevan
De volgende dag werd K.D. al vroeg uit bed getrommeld. Gelijk met zonsopgang rukte Pa Zwart het gordijn opzij en begon verwoed met een pollepel op een lege kolenkit te roffelen.
“Opstaan! De ochtendstond heeft goud in de mond!”
Dat was wellicht niet zo’n slim argument. Niet bij iemand met een rammelende maag die bij de buren tot ongeruste blikken leidde. “Ik heb liever wat eetbaars in de mond.”
Pa Zwart haastte zich om zijn verspreking geen kans te geven een eigen leven te gaan leiden.
“Eruit! En vlug een beetje. Over een kwartiertje gaan we op pad.”
“Een kwartier!?” brulde K.D. die meteen stijf rechtop in bed zat, “Maar ik moet nog ontbijten!”
Ontbijt was, in betere tijden, een aangelegenheid welke doorgaans langer duurde dan een kwartiertje. Maar nu vooral Schraalhans de dienst uitmaakte in de keuken was een kwart seconde toch echt waarschijnlijker.
“Dat ontbijt kan je op je buik schrijven.” Pa Zwart had slecht geslapen en zijn brein was kennelijk nog niet 100 procent actief. Maar, moest hij toegeven, hij zou zelf ook wel een lekker ontbijtje lusten, een gekookt eitje, knäckebrot, broodje belegen kaas en een kop…
“Ik heb Grietje beloofd dat ik bij haar zou komen spelen vandaag,” mopperde K.D. afwezig, terwijl mededelingen als ‘buik’, ‘geen ontbijt’ en ‘over een kwartier de deur uit’ ieder voor zich het recht van de hoogste prioriteit opeisten.
“Niks geen Grietje vandaag,” gaf Pik Zwart knorrig te kennen “Ik heb vandaag je hulp nodig bij het hout hakken.”
“Hout hakken? Hoezo? Je bent toch kolenboer?”
“Omdat ik … eh … omdat ik er houtskool van wil maken.” Pa Zwart dacht razendsnel na. “Ja, houtskool. De mensen willen tegenwoordig houtskool, voor hun barbecues.”
“Barbecue!” herhaalde K.D. peinzend, moeiteloos overschakelend, “Karbonaadjes, hamburgers en drumsticks. Een shashlik lijkt mij ook wel…”
Zijn vader vluchtte de kamer uit, dat wil zeggen, hij verdween achter het gordijn.
K.D. begreep dat hij geen keus had en kwam het bed uit. Hij schreef snel een briefje voor Grietje, dat hij niet kon komen spelen omdat hij met zijn vader het bos in moest, en ging vervolgens op zoek naar een ontbijt. De keuken zag er merkwaardig leeg uit.
“Waar is de keukentafel gebleven?”
Zijn vader, die min of meer toevallig net uit het raam stond te kijken – hoewel er niets bijzonders aan de kolenberg viel te zien deze ochtend – deed alsof hij de vraag niet gehoord had.
Zal ook wel houtskool van gemaakt zijn, dacht K.D. bij zichzelf, en opende de broodtrommel. Die bleek overvloedig gevuld met vers geurend volkorenbrood. Opgetogen propte K.D. zijn wijde broekzakken vol met enkele broden – de normale ochtend-routine – en stouwde vervolgens een schier oneindige reeks boterhammen in zijn mond. Hap-slik-weg. Hap-slik-weg, hap-slik…
[Waar dat brood vandaan kwam, terwijl kort daarvoor in de broodtrommel toch echt geen kruimel te bespeuren viel, zal wel altijd een raadsel blijven. Zulke dingen gebeuren nu eenmaal regelmatig in sprookjes. Vooral geen aandacht aan schenken. Wat hier veel belangrijker, en vooral schrijnender is, is dat de ouders hun plannen onverstoorbaar hebben doorgezet, ook al was de 'noodzaak' door de plotselinge aanwezigheid van dit voedsel weggenomen. Speelde hier meer in mee dan ons wordt verteld?]
Ma Zwart kwam de keuken in, dat wil zeggen, kwam te voorschijn vanachter haar eigen gordijn. Ze droeg een rugzak. Perplex bleef ze even staan toen ze K.D. bezig zag met zijn hap-slik-weg kunstje. Ze wierp een blik op Pa Zwart, die na een vlugge blik terug, onverstoord verder ging met zijn eigen kunstje; doen alsof je neus bloedt.
Na een korte aarzeling zei Gitta ,”Eh… OK, iedereen klaar? Dan kunnen we gaan.”
“Gaat u ook mee, dan?” vroeg K.D. verbaasd. Zijn moeder ging anders nooit de deur uit, laat staan het bos in (waarvan niemand wist hoe groot het nou eigenlijk wel was.)
“Ja, een dagje in het bos lijkt me heerlijk.”
[De mate van huichelachtigheid die men bereiken kan, als je het maar even probeert, blijkt hier verontrustend hoog te zijn.]
Nu wilde het toeval dat het die dag inderdaad schitterend weer was. Had het geregend of gestormd, dan zou alles heel anders verlopen zijn. Misschien waren ze dan wel nooit het bos ingegaan en zou dit verhaal nooit geschreven zijn. Stel je dat eens voor! In onze tijd en deze streken ligt de zaak toch wat anders. Bij ons, of het nu regent of niet, worden kinderen vooral in winkelcentra en supermarkten achtergelaten. Het blijft triest en verwerpelijk, maar toch stukken beter dan in een bos. Elk bos.
“Wat leuk!” zei K.D. opgewekt, dankzij een volle maag, en eveneens met een zekere mate van onoprechtheid, “Nou, laten we dan maar gaan.”
“Zo is het,” zei Pik Zwart, greep zijn zware houthakkersbijl en marcheerde de deur uit. K.D. volgde en, terwijl zijn moeder met een klap de deur achter hen sloot, prikte hij vlug zijn briefje voor Grietje op het tuinhek. Voorbij de berg kolen wachtte het bos op hen. Met open armen.
___
Naast de familie Zwart woonde een slager, genaamd Worst, samen met zijn vrouw en dochter, Grietje.
[Ja, inderdaad, ook de naam Worst is uiterst dubieus. Maar niet geheel onmogelijk. Er is verder weinig bekend over deze familie. Vermoedelijk was Grietje hun enigst kind. Overigens, ook de naam Grietje is discutabel, net zoals de hele wijze waarop zij in dit verhaal afgebeeld wordt. Naar het waarom kan men enkel gissen.]
Grietje werd wakker toen ze deur bij de familie Zwart hoorde dichtslaan. Ze keek uit het raam en zag nog net hoe de familie in het bos verdween.
“Natuurlijk,” dacht Grietje, “Typisch weer zo’n jongensstreek. Zou ‘ie komen spelen, gaat ie gewoon met z’n ouders het bos in. Stom jong!”
Grietje vond K.D. wel aardig, min of meer, maar ook een beetje dik. En een beetje dom. Maar hij scheen haar wel aardig te vinden en dat was wel zo prettig, omdat ze verder weinig vriendjes had. Ze was net zo mager als K.D. dik was. En haar humeur was doorgaans net zo schraal.
Toen ze even later buitenkwam, vond ze het briefje dat K.D. achtergelaten had. Niet dat Grietje daar veel vrolijker van werd, ze vond het nog steeds een rotstreek.
“Hij kan van mij de boom in, in dat rotbos,” mopperde ze en scheurde het briefje vakkundig in duizend-en-een snippers.
Wat zou ze dan eens gaan doen vandaag? Wat kon ze doen in haar eentje? En wat ging de familie Zwart doen in een bos waarin normaal gesproken niemand zich durfde te begeven?
Als ze hen nou eens achterna ging? Ze had toch niets beters te doen dan de buren begluren.
Tja, Grietje mocht K.D. dan een beetje dom vinden, zelf was ze ook niet al te pienter. Want verstandige meisjes gaan niet alleen het bos in. En zeker niet dit bos (waarvan niemand wist hoe groot het nou eigenlijk wel was.)
Om het spoor van de familie Zwart te volgen hoefde Grietje bepaald geen spoorzoeker te zijn. Want overal waar K.D. ging liet hij een spoor van broodkruimels achter, genoeg om een kudde olifanten mee te voeden. En zo verdween ook Grietje, zonder iets tegen haar ouders te zeggen, het bos in. Achter haar schuifelden de bomen een beetje dichter op elkaar.
Haar ouders zijn haar mysterieuze verdwijning nimmer te boven gekomen.
___
“Hoe ver is het nog?” vroeg K.D.
“Niet ver meer,” bromde zijn vader. Maar als vaders dát zeggen, duurt het nog een eeuwigheid.
“Hier staan toch al zat bomen die omgehakt kunnen worden?”
“Eet nog maar wat,” raadde zijn moeder hem aan, overigens geheel overbodig.
K.D. zei verder maar niets meer en sjokte achter zijn ouders aan. Hij wou dat hij bij Grietje had kunnen spelen. Boompje verwisselen, of zo.
Eindelijk besloot Pik Zwart dat ze waren waar ze zijn moesten. “Dit lijkt me wel ver genoeg,” zei hij vergenoegd toen ze een fraai ogende open plek in het bos zagen, juist toen K.D. het allerlaatste stukje brood uit zijn broekzak opdiepte.
“’t Zal tijd worden,” meende K.D. en liet zich neervallen.
“Het was een hele tippel,” moest Pa Zwart toegeven, “Moeders, had jij niet wat te drinken voor ons meegenomen?”
“Jazeker.” Moe Zwart opende haar rugzak. “Een pilsje voor jou, koude thee voor mezelf en cola voor ons brave Duimpje.” Voor een moeder met een lege huishoudbeurs kon ze toch verrassend gul uitpakken.
“Hij is braaf geweest, onderweg.” beaamde Pa Zwart tussen twee ferme slokken door, “Verwen hem maar eens lekker!”
Bah!Waar heb ik dat nu weer aan te danken, dacht K.D. bij zichzelf. Maar niet al te lang. Hij begon gretig aan de cola.
“Vreemd smaakje,” vond hij, nadat hij de helft in een teug weggewerkt had,.
“Ach, zeur niet.” zei zijn moeder streng, “Dat komt door het schommelen in de rugzak.”
“Ik dacht dat dat slaapdrankje smakeloos was,” zei Pik Zwart. En sloeg geschrokken de hand voor de mond.
“Slaapdrankje?” vroeg K.D. slaperig.
“Hou je kop, stommeling,” zei Moe tegen Pa. “En drink niet zoveel bier!”
“Hou zelf je kop, mens,” zei Pa tegen Moe. “En drink je thee!”
En wat ze zoal nog meer tegen elkaar zeiden, kon K.D. niet meer horen. Hij sliep.
Hoe het verder met zijn ouders gegaan is zal wel altijd een raadsel blijven. Zeker is dat niemand ooit nog iets over hen vernomen heeft. Ook Grietje, die het broodspoor volgde, is hen niet tegengekomen. Tja, in een bos, waarvan niemand wist hoe groot het eigenlijk wel was, kan hen van alles overkomen zijn.
Toen Grietje eindelijk, eindelijk, K.D. vond, lag hij daar helemaal alleen in het bos, slapend als een os en met geen mogelijkheid wakker te krijgen. Ze vond ook nog een halfvol blikje cola, dat een vreemd smaakje bleek te hebben. Maar ook weer niet vreemd genoeg om het dan maar te laten staan.
Zo sliepen daar in het bos twee domme kindertjes, naast elkaar met een leeg blikje cola er tussenin. Als ze geweten hadden wat hen nog allemaal te wachten stond in het bos (waarvan niemand wist hoe groot het nou eigenlijk wel was,) dan hadden ze geen oog meer dicht gedaan, hoeveel slaapdrank ze ook gedronken hadden.
Zoals er ook nog genoeg slapeloze nachten zouden volgen.